Kinderen ontwikkelen zich van nature. Ze zijn nieuwsgierig en willen steeds iets nieuws leren. Op school stimuleren we de kinderen en dagen ze uit om steeds iets nieuws te ontdekken. Als de ontwikkeling wat minder vanzelfsprekend verloopt, bieden we ondersteuning. Ieder kind telt immers! Onze school is klassikaal georganiseerd. De kinderen van eenzelfde leeftijd zitten doorgaans in dezelfde groep. Er wordt rekening gehouden met de niveaus van alle leerlingen. Twee intern begeleiders maken deel uit van de formatie van de school en zij ondersteunen de leerkrachten waar nodig. Nauwkeurig en regelmatig worden de vorderingen die kinderen maken in het onderwijsleerproces gevolgd en in leerlingvolgsysteem Parnassys en vastgelegd via de PDCA-cyclus.

Op onze school maken de leerkrachten jaarlijks voor iedere groep een overzicht van de stimulerende en de belemmerende behoeften van ieder kind (een groepsoverzicht). In het overzicht zetten we ook wat ieder kind nodig heeft van de leerkracht, van de groep , van zijn ouders. Voor het maken van het groepsoverzicht maken we gebruik van de gegevens die we krijgen via het entreeformulier (als een kind op school komt), van het eerste gesprek met alle ouders aan het begin van het schooljaar en van onze eigen observaties.

Het groepsoverzicht wordt drie keer per jaar besproken met de intern begeleider tijdens de groepsbespreking. Het is geen statisch document, in de loop van het jaar veranderen er onderdelen bij individuele kinderen en die worden bijgesteld.

Twee keer per jaar wordt voor de kinderen uit groep 3-8 het webbased volgsysteem ZIEN ingevuld. Met dit systeem volgen wij de sociale -emotionele ontwikkeling van de kinderen.  Kinderen van groep 5-8 vullen twee keer per jaar ook zelf een vragenlijst in. De resultaten van het leerkrachtgedeelte van ZIEN worden ook vermeld in het rapport wat de leerlingen van groep 3-8 twee keer per jaar meekrijgen.

In de groepen 1 en 2 maken wij gebruik van KIJK. Dit is een leerlingvolgsysteem om de ontwikkeling van de kleuters in kaart te brengen door observatie en registratie. Dit document wordt twee keer per jaar door de leerkrachten in gevuld en er wordt gekeken naar alle ontwikkelingsgebieden.

Vanaf groep 3 worden de vorderingen op het gebied van taal, lezen en rekenen enkele malen per jaar getoetst door middel van o.a. landelijk genormeerde toetsen, ontwikkeld door oa het CITO. We vergelijken de ontwikkeling van een kind met het landelijk gemiddelde en bespreken met kind en ouders hoe het leren gaat en wat het kind van ons nodig heeft.

Daarnaast maken de kinderen uit groep 3-8 regelmatig toetsen op bijna alle vakgebieden. Deze toetsen horen bij de methodes die wij voor de verschillende vakken gebruiken. Op basis van instaptoetsen weten de kinderen al bij een start van de periode wat het ergens al van weet, aan welke doelen het kan gaan werken en wat het nodig heeft om te leren-leren.

De resultaten van bovengenoemde signalering worden , in ieder geval drie keer per jaar, besproken door de intern begeleider en de leerkrachten. In de bespreking kijken we vanuit de onderwijsbehoeftes naar de zorg voor de kinderen. Soms vormen de prestaties in de klas of de uitslagen van toetsen aanleiding om extra maatregelen te nemen. Dit kan vaak binnen de klas gebeuren door de groepsleraren. Ook extra aandacht vragen kinderen, die erg goed kunnen leren. Zij ontvangen meer uitdagende leerstof in de klas en/of buiten de klas door extra uitdaging bij de verdiepingsklas. In een enkel geval kiezen we ervoor om samen met ouders het DHH (digitaal handelingsprotocol hoogbegaafdheid) in te vullen, vervolgens wordt er gezamenlijk bekeken wat de beste aanpak voor dit kind is.

Af en toe komen we tot de conclusie, dat alle extra inzet onvoldoende effect heeft. Soms nemen we dan, altijd in overleg met de ouders, het besluit om het kind een groep een jaar te laten overdoen. Doel van het zitten blijven is, dat het kind daarna de basisschool gewoon kan afmaken. Het kan ook zijn, dat we de afspraak maken, dat een kind voor een bepaald vak met een eigen leerlijn gaat werken. Het haalt dan op dat gebied niet het eindniveau van de basisschool.

In een enkel geval is de problematiek van een kind dusdanig dat de school “handelingsverlegen” is. We kunnen dan als school, na een gesprek met de ouders, een beroep doen op de expertise van Samenwerkingsverband De Eem . Ouders, de onderwijsondersteuner van De Eem, de leerkracht en de intern begeleider bespreken in een overleg de zorgen rondom het kind en zoeken gezamenlijk naar een aanpak. Dit kan variëren van de verandering van een werkwijze in de klas voor dit kind , extra ondersteuning voor het kind in de klas of daar buiten of misschien aanvullend onderzoek. In een enkel geval verwijzen we een kind, altijd in overleg met de ouders, naar een andere vorm van onderwijs.